Ik legde Karel even apart en struinde verder in de smalle looppaden met boeken links en recht, en hoog gestapeld boven mij. Ik neem vaak meerdere boeken ter hand, lees dan soms een geweldig zin, maar leg het boek dan toch weer terug. Het is niet altijd dat een zin ook garantie is voor een interessant boek, maar wel kan een interessante zin associaties bij mij opwekken. Een titel kan ook erg prikkelen, maar als je dan het boek opent blijkt het om totaal iets anders te gaan dan dat je verwacht had. Ook moet je de omslag nooit lezen omdat elk boek in de meest lovende bewoordingen wordt aangeprezen, en ieder boek gewoon fantastisch is en je beslist moet lezen. Misschien schuilt hierin toch wel een diepe waarheid. Anders zou je immers niet al die verschillende boeken bij elkaar zetten om te verkopen. Voor ieder wat wils…
Op een krukachtige stoel in de hoek was een dik boek op de grond gevallen dat mijn aandacht trok. Het was wel geheel omgeven door spinraggen, maar dat maakt het soms interessanter alsof je een boek redt uit de aanvallen van verloedering en verzuring van papier dat elke dag erger wordt. Ik klopte zo goed mogelijk het boek wat schoner hoewel er hier en daar nog raggen bleven hangen. De titel was in rood met dikke letters en heette Onverzadigbaarheid. De schrijver was mij onbekend, en heet Stanislaw Ignacy Witkiewicz. Ik sloeg het open en las zinnen, die mijn hart verwarmden, surrealistisch in beschrijvingen, met een spitse stijl, soms heel lange zinnen die nergens ontspoorden, maar die heel interessant over kwamen. Een wat een metaforen! Een hoofdstuk met als titel ‘Ontwurgmaagding’, ja dat had ik nog niet eerder ergens gelezen. Ook dit boek legde ik apart, met nog wat spinragjes eraan, maar dat kon misschien de prijs nog wat drukken.
Na nog wat heen en weer gedrentel ontdekte ik nog een leuk boekje van Bertus Aafjes met daarin een bloemlezing van veel van zijn gedichten. Ook het gedicht ‘de laatste brief’ stond erin. Daarvan had ik laatst nog een parodie had gemaakt maar dan met onderwerp een man die aan corona bezwijkt. Omdat men ook zo nu en dan zijn eigen waren moet aanprijzen, doe ik dit dan maar, dit gedicht is gewoon geniaal in zijn eenvoud en helaas nog actueel, en hoewel professionele lezers er niets aan vinden, want geen dubbele bodems, is dat volgens Karel geen enkel probleem:
Zijn laatste brief (vrij naar Bertus Aafjes)
Starend op de schermen werden wij bleek
En een oude man snokte naar lucht
droomde zijn geliefde, en slaakte een zucht
voelend hoe haar hand hem door de haren streek
maar de zuster dorste hem niet te naderen
Zij gebaarde, en spoot iets in zijn aderen
gedempte geluiden en machinaal gefluister
en kleurige lampjes piepten in het duister
De regens kwamen, trommelden in zijn oren
hij richtte zich op, alles was nog niet verloren
er viel een briefje dat uit zijn handen gleed
Buurvrouw vergeet toch niet mijn kat
De sleutel ligt onder de mat
Dat was het laatste wat hij ooit schreef.
Gewapend met deze drie boeken ging ik naar de beheerder die om zijn benen geslagen een kleurrijke deken droeg als een soort lange rok die hem helemaal niet slecht stond hem beschermde tegen de koude. Nadat we de politieke ontwikkelingen in de wereld en ook in het bijzonder van Nederland hadden besproken, en daartussendoor ook nog iets zeiden over de oorlog en wat daaraan vooraf ging, een tijd die toch veel parallellen leek te hebben met onze tijd, rekende ik het bedrag af bij de kassa, waarbij ik nog wel attendeerde op wat spinragjes en daardoor inderdaad wat korting kreeg. Ik liep naar huis met mijn drie boeken, niet wetend wat mij wachtte. Ergens in mijn tas lag iets heel onverwachts.
Aangekomen thuis liep mijn zwarte kat mij achterna die ik naar buiten had gebonjourd en mauwde om binnen gelaten te worden. Ik legde de boeken apart, las nog wat in de krant en maakte wat eten, ondertussen denkend aan hoe ik de avond zou brengen, zeker zou ik studio sport gaan kijken op de bank gezeten, met een biertje erbij en mijn boemerbuikje vooruitstekend. Maar ik wist nog niet wat mij wachtte. Na een eenvoudige, doch voedzame maaltijd pakte ik de boeken erbij en ging ze beter bekijken. Dat boek getiteld ‘Onverzadigbaarheid’ en geschreven door Stanislaw Ignacy Witkiewicz was zeer interessant en van een multitalent die zowel fotograaf, schilder als schrijver was geweest. Later goed gaan lezen dacht ik en legde het apart.
Ik pakte Karel weer op en las nog een stukje getiteld nachthemd. Hij herinnerde zich een scène uit een boek over een Engels landhuis waar een jongen het kamertje van een meisje bezocht, en ’s ochtend op tijd wilde wegsluipen om niet ontdekt te worden, maar hij moest het meisje noch fatsoeneren, want ze was nog geheel naakt en al de lakens rondom haar waren zo verkreukeld als maar kon. Na de lakens recht te hebben getrokken deed hij met veel moeite het nachthemd weer om het lijfje van het meisje dat gewoon door bleef slapen. Och, dat hij toch maar de titel van dat boek kon achterhalen en de schrijver om die scène weer te lezen hoe het meisje aangekleed werd. In al zijn eenvoud meesterlijk beschreven.
Ik legde het weg om de bundel van Aafjes te pakken, en toen gebeurde het. Daaruit vielen een paar oude krantenknipsels. Een knipsel was van Elseviers weekblad, en wel van de zaterdag 26 augustus 1950. Het had als titel ’Donkere zwervers in Nederland,’ geheel in groot kapitaal gezet met daarboven Hertogen en Koningen. Het handelde over zigeuners die aan de ene kant zeer neerbuigend, stereotiep en wat ze nu als racistisch benoemen zoude, worden neergezet, maar aan de andere kant ook informatief met bijhorende oude foto’s. Men ziet bijvoorbeeld een foto met als titel …. Lieftallige Paria…. waar een zigeunervrouw met haar dochtertje poseert. Daarnaast een foto van jongens gezeten in het hoge gras naast een boerenschuur en opkijkend naar de vioolspelende zigeunermuzikant. Deze zin is ook wel kolossaal: “De zigeuner is zeer schichtig en zwijgzaam als het om de waarheid gaat en hij is lui en asociaal, maar een prettig mens voor wie de kwade eigenschappen in zijn medemens verdragen kan.” Die laatste zin is overigens een prima advies om een sociale samenleving te creëren. Foto’s van de pipoachtige woonwagens die getrokken door een paard het landschap in komen rijden, ontroeren ook. Ze lijken op de bouwketens van de bouwvakkers van vroeger. Overigens staat nergens dat dit volk vertrapt is, en in onze postmoderniteit al helemaal niet meer gewenst is. Alles moet eenvormig wonen en gechipt worden. Dat heet vooruitgang maar is natuurlijk achteruitgang. Het zijn de omineuze tekenen, de voorboden van alle menselijkheid die geruisloos verdwijnt in bureaucratie en een technofascisme dat ons helemaal inspint en onze kinderen (incluis vele volwassenen) geleidelijk inpalmt in de krochten van internet waar op grote schaal gemanipuleerd en bedrogen wordt.
Maar dat brengt mij op mijn laatste en ook verschrikkelijke vondst. Het tweede krantenknipsel. Dat gaat over boekrollen verborgen in twee kruiken gevonden in een grot bij Jericho door twee herders in het jaar 1947. Het bevatte onder andere het bijbelboek Isaïas en een apocrief boek uit het eind der tweede eeuw voor Christus. Het artikel is een verslag van Bertus Aafjes die professor Sukenik interviewde die de twee kruiken gekocht had. Uiteindelijk mocht Aafjes een nog nooit eerder geziene apocriefe Psalm zien. De titel daarvan luidt: PSALM DER UITEINDELIJKE VERSCHRIKKINGEN. Aafjes heeft zijn eigen dichterlijke vertaling ervan gemaakt vanuit het Hebreeuws. Het bevat interessante filosofische zinnen als:
‘En, ik Schepsel van klei, wat ben ik?
Ik, met water gekneed, wat is de zin van mijn bestaan?
En wat is mijn kracht?”
En werkt toe naar een Apocalyps van:
Dan zullen de vloeden van Belial
Zich uitstrekken tot elke waterkust,
Vuur zal alles verteren, allen die het ontsteken;
Elke boom, groen, of dor, zal verwoest worden
Door de stromen van vuur;
Het vuur zal uitslaan in een vonkenregen
Tot zij, die het gedronken hebben, vervaagd zullen zijn
Het zal de grondslagen over de klei verslinden
En de gewelven van het land verorberen,
|Het zal de fundamenten der bergen in hitte doen verkeren
En de wortels der rotsen in rivieren van pek.
Het lijkt net of dit onze eindtijd zal zijn, alsof hier de toenemende klimaatrampen af te lezen zijn. Maar nu doe ik iets wat Karel mij ontraadt. Ik moet er niet allerlei diepe gronden gaan inlezen. Dan pleeg ik een soort ‘incest’ op het geschreven woord. Maar het is bijna onvermijdelijk dat je deze profetische psalm over het laatste oordeel anders kan lezen. We reageren uit onze schaal van de tijd waarin wij leven. De psalm spreekt in in ieder geval tot wat heet de verbeelding. Je ziet de bosbranden, lava-uitbarstingen en plagen der mensheid erin. Toch is de Apocalyps in de openbaringen nog wat beeldender beschreven met die vier ruiters en die bokalen en fiolen die uitgegoten worden, maar de laatste regel van de psalm der uiteindelijke verschrikkingen vind ik interessant omineus en een daverend slot:
En er zal geen einde zijn aan de strijd,
Tot de laatste en onverbiddelijke uitdelging,
Die gelijk zal zijn aan het Niet.
Dat laatste woordje doet. Het Niet. Met een hoofdletter. Het Niet, het onvoorstelbare, de donkerte om ons heen in dat oneindige heelal met zwarte gaten en donkere materie. Dat snapt geen mens, ook al doen de wetenschappers nog zo hun best. Het is de punt achter de laatste zin. En zo ontdekte ik het einde van de wereld niet in een kruik maar in stoffige hoeken van een Beemster antiquariaat.
Cornelis Wagenaar
Dichter in de Beemster
en boekenstruiner
hier om te bewerken.