samenvatting scriptie 'de psychologie en de magie van de narratieve beleving'
Mijn vader vertelde mij vroeger verhaaltjes. Het waren de bekende verhaaltjes voor het slapen gaan. Dat kweekte een moment van intimiteit en van verwachting: als kind luisterde ik vol aandacht en met toenemende spanning naar het verhaal. De door de verhalenverteller voorgeschotelde wereld had een magische bijklank en sorteerde maximaal effect. Volgens de onderzoeker Gerrig heeft het narratieve die magische bijklank behouden. De volwassen lezer heeft ook nog steeds de behoefte om zich verhaaltjes te laten vertellen. We laten ons betoveren door de verbalisaties en verdwijnen in de narratieve wereld. Ik heb in mijn scriptie zowel de psychologie als de magie van de narratieve beleving onderzocht met als uitgangspunt dat de lezer zich tussen twee werelden beweegt: de gewone wereld en de narratieve wereld.
Wij worden allemaal grootgebracht met verhalen, leren Aristoteliaanse regels toe te passen als begin, midden en einde en raken vertrouwd met de narratieve traditie. Een traditie die ons in staat stelt de wereld te representeren in narratieve structuren. Het narratieve dat niet zonder de plot kan;wij willen iets ontdekken, iets ontrafelen en laten ons voortdrijven door de handelingen in het verhaal. Het zijn deze handelingen die volgens Aristoteles de ziel van de tragedie vormden, de muthos geheten. Volgens Peter Brooks is de plot nog steeds de basale voorwaarde voor het narratieve. De plot is niet een simpel schema maar een sturend principe dat ons naar de toekomst leidt. De lezer leest de plot als de interpretatie van de werkelijkheid; het is het antwoord op de fabula; het suggereert de raadselen te openbaren aan het lezende individu. Men kan daarin nog een stapje verdergaan door de dynamiek van het literaire te koppelen aan de psychische dynamiek van de lezer. Ons besef van identiteit wordt immers voor een groot deel bepaald door onze ficties daarover. Als je het narratieve koppelt aan de dynamiek van het herinneren en de wens de geschiedenis te begrijpen, dan is het zaak om tot een betekenisvolle duiding in de actualiteit te komen (van bijvoorbeeld een traumatisch verleden). Het verleden wordt dan het verhaal van het verleden, het is een coherent uitgewerkte sujet als antwoord op een incoherente fabula. Primair wordt de lezer gedreven door de begeerte te ontdekken. Het is in feite een erotisch geladen kracht, de Eros, die de motor is in het verhaal en gelijk te schakelen is met de plot, die ons naar de oplossing, de finale onthulling leidt. Uiteindelijk wordt de lezer in de armen van Thanathos, de dood, gedreven: het boek is uit.
De onderzoeker Oatley wijst op de plotstructuren. Die zijn volgens hem te vergelijken met de planstructuren waaruit volgens de cognitieve psychologie emoties zouden bestaan. Er is een hoofddoelstelling met een aantal subdoelstellingen. Als er een bepaalde tendens geblokkeerd wordt, kan er een sterk affectieve reactie optreden. Als voorbeeld kunnen we Anna Karenina nemen, die samen met haar man Karenin de hoofddoelstellling had het huwelijk te continueren, maar als ze ziet dat haar geliefde Vronski verongelukt tijdens de paardenraces kan zij de schijn niet langer ophouden en barst in snikken uit. Oatley is van mening dat dankzij de plotstructuur met zijn hoofd- en subdoelstellingen, emoties worden weergegeven en worden overgebracht op de lezers, die zich identificeren met een bepaald personage.
Uit het epos van Homerus is bekend dat Achilles een heftig conflict met de legeraanvoerder Agamemnon krijgt, die hem vervolgens zijn meisje afpakt, waarna de jonge held zijn leed uitsnikt zittend aan het strand. Op dat moment lezen we dat zijn moeder, de godin Thetis, aan hem verschijnt. Ze troost hem en spoedt zich daarna naar vadertje Zeus met de smeekbede Achilles in zijn eer te herstellen. In het epos verschijnen steeds op beslissende momenten de goden. In de termen van de communicatieve theorie over emoties betekent dit dat op het moment dat er een belangrijke beslissing wordt gemaak er een kracht van buitenaf komt. Het is Jaynes die in zijn boek "The origin of consciousnes in the breakdown of the bicameral mind" (1976) uitlegt dat we dit letterlijk moeten nemen... Als Achilles een hallucinatie krijgt van Helena op het moment dat hij de aanvoerder te lijf wil gaan, op het moment dus dat hij een instinctieve impuls wil volgen, dan is dat geen kunstmatige constructie van de dichter, maar vond dat werkelijk plaats. De hallucinatie die dan optreedt is een vorm van een gebod afkomstig van de stam waarin de held leeft. Deze hallucinaties manifesteerden zich in het rechterbrein, dat vroeger nog veel meer accent had. Evolutionair gezien hebben we meer ons linkerbrein ontwikkeld in de vorm van causaliteit en ikbesef. We hoorden geen stemmen en kregen geen visioenen meer, de profeten en dichters die dat wel hadden werden steeds schaarser en werden geleidelijk aan voor gek versleten... Uiteindelijk hadden we alleen de teksten nog over, die ook hun autoriteit verloren.
Uit het tegenwoordige hersenonderzoek blijkt dat de twee hemisferen, links en recht, als twee entiteiten optreden en voor verschillende functies verantwoordelijk zijn. Het linkergedeelte houdt zich bezig met causaliteit, tijdsbesef en zelfbewustzijn, terwijl het rechtergedeelte visueel en ruimtelijk is ingesteld en zich bezighoudt met integrale herkenning van patronen. Aangezien we tijdens het lezen de tijd kunnen vergeten en allerlei andere informatie uit de gewone wereld, kunnen we zeggen dat we dan de aandacht meer richten op het rechterbrein. Het lezen kan trance-achtige karaktertrekken krijgen als we heel diep in de narratieve wereld zitten, dat is dan in de rechterkamer. Voor mijn onderzoek heb ik als uitgangspositie de gewone wereld versus de narratieve wereld genomen, en die gekoppeld aan de kenmerken van het linker- en rechterbrein. Mijn vermoeden was dat in het leesproces de werking van twee werelden een cruciale rol speelt en bepalend is voor zowel het beleven van emoties als trance-achtige kenmerken tijdens het lezen. Heb ik hiervoor bevestiging gevonden?
Ik heb twintig lezers telefonisch ondervraagd over hun leeservaringen in een circa half uur durend telefonisch interview. Daarvoor heb ik een typologie gemaakt van twee soorten lezers : een lezer die zich vooral laat leiden door zijn behoefte aan spanning en veelal een plotlezer is, dat is de autocentrische lezer (AC-lezer), en een lezer die zich niet laat domineren door een behoefte aan spanning, maar meer vanuit distantie het gelezene waarneemt en naar nieuwe manieren zoekt om het object gade te slaan los van het spanningsmodel of het nuttigheidsprincipe, de zogenoemde allocentrische lezer (AL-lezer). Want ik vroeg ik me af of het wel reeël is de lezer te vangen in alleen het freudiaanse model van lust en onlust; er moeten toch ook lezers zijn die hierin niet passen, omdat ze los van hun behoeftenschema's de tekstuele wereld waarnemen?
Wat betreft deze typologie blijkt dat de spanningslezer gebruikt maakt van de werking van de twee werelden door de deur naar de gewone wereld meer af te sluiten, waardoor hij veel spanning en emoties ervaart en hoog scoort bij bepaalde trancekenmerken. Deze autocentrische lezer heeft een hoge waardering voor de plot, kan zich door de plot makkelijker inleven in het verhaal, waardeert de emoties tijdens het lezen heel hoog, schrijft de oorzaken van die emoties toe aan de werking van de plot, ervaart heel pregnant conflictrelaties wanneer het boek weggelegd moet worden voor een activiteit of plichtpleging in de alledaagse wereld, ervaart weer spanning bij herlezing, vindt het lezen meer op een hypnotische trance lijken dan de allocentrische lezer, noemt de spanning van het boek als oorzaak van de trance en scoort in de fenomenologie van de trance het hoogst, dat wil zeggen: deze lezer zit heel diep in de subjectieve ervaring (attentie naar binnen gericht) en ervaart de tijd als wezenlijk anders. De AL-lezer is over het algemeen geen plotlezer, heeft daar ook minder waardering voor en ziet dat ook niet als oorzaak van de inleving; deze lezer waardeert de emoties tijdens het lezen als iets minder echt, ervaart tijdens het lezen veel minder extreme momenten van walging of genot dan de AC-lezer, ervaart bij herlezing minder frequent weer spanning dan de AC-lezer, vindt het lezen niet zo gelijkend op een hypnotische trance, schrijft de oorzaak van de trance niet toe aan de spanning en scoort in de trancekenmerken beduidend lager dan de AC-lezer. Op een punt echter is er een opmerkelijke afwijking, namelijk in de verandering in de perceptie die bij de AL-lezer zich wel voordoet, maar niet bij de AC-lezer, wat strookt met het fenomenologische verschil tussen deze twee typen.
Dat het lezen een conflicterende bezigheid is met de gewone wereld bleek uit het de reacties van alle lezers die op één uitgezonderd allen beaamden dat een aantrekkelijk boek hen ertoe bracht andere maatschappelijke activiteiten tijdelijk daarvoor uit te stellen. Uitschieters waren daarin:lezen, maar eigenlijk moeten werken of studeren (bij elkaar 9x). Lezen is in oppositie met de gewone wereld en het is afhankelijk van de psychologie en waarnemingswijze van het subject in hoeverre er spanning en emoties worden beleefd tussen deze twee en hoe diep men afdaalt in die narratieve wereld. De AC-lezer heeft als voordeel dat hij meer spanning, heftige emoties en bepaalde trancekenmerken ervaart. De AL-lezer kenmerkt zich door zijn distantie en het vermogen om de relatie met de werkelijkheid meer open te houden. De ideële lezer zou naar mijn mening bewust kunnen schakelen tussen de narratieve wereld en gewone wereld, tussen de aandacht op het rechter- en het linkerbrein. Enerzijds kan deze lezer tegemoet komen aan zijn behoefte aan spanning en emoties, anderzijds kan hij te heftige emoties op afstand houden. Deze lezer is zich bewust geworden van de scharnierfunctie van de werking van de twee werelden, die spanning, emotie en trancekenmerken van het lezen bepaalt. De eerste hypothese van mijn scriptie waarvoor ik veel bevestiging heb gevonden.
Cor Wagenaar