In deze scriptie staat de narratieve beleving van het subject in het perspectief van de gewone wereld versus de narratieve wereld centraal. De rode draad die er doorheen loopt is de verhouding van het subject tot het object, dat is de lezer en de tekst. Het onderzoek is steeds gericht vanuit het subject en dan naar de tekst. Na mij eerst afgevraagd te hebben wat het betekent om vanuit een tekstactieve houding de tekst te benaderen, kies ik vervolgens voor een transactieve tekstbenadering, waarbij ik Norman Holland als leidraad heb genomen. De analyse van de psychologische benadering van Norman Holland komt er in het kort op neer dat het subject interpreteert volgens zijn of haar identiteitsthema. Een boek is geheel afhankelijk van de psychologie van de waarnemer en de thema's die voor hem of haar op dat moment gelden. Het onbevredigende hieraan is dat het een ontmoeting met het onbekende aangereikt in het boek uitsluit en dat er blijkbaar ook geen grenzen zijn die in de tekst gelegen zijn. Het tweede boek van latere datum waarin Holland moderne inzichten uit de cognitieve wetenschap in zijn benadering verwerkte, sprak mij meer aan. Centraal stond nu het feedbackmodel als universele benadering van hoe het subject literatuur interpreteert. Elke uitwisseling van informatie van het individu met de buitenwereld voltrekt zich in een homeostatisch model, waarin inkomende gegevens door een bepaalde norm in de vergelijkende instantie (comparator) vergeleken worden, waarna er weer een nieuwe oriëntatie uitgevoerd wordt. Even dacht ik het ei van Columbus gevonden te hebben. Dit model getransponeerd op het leesproces levert een universeel model op voor elke tekstverklaring of benadering. Dat is steeds een bepaalde waarde ingebracht in de comparator, zoals de temperatuur hetzelfde blijft door een bepaalde ingebrachte waarde in de thermostaat. Deze norm wordt ingebracht door het subject met zijn veranderlijke brein, waarin zich wisselende thema's actualiseren, die deels afhankelijk zijn van de vigerende viewpoint- en backgroundcanons (zie hfd 3:7). Dit model verklaart de vele interpretaties van verschillende velden en zelfs de persoonlijke afwijkingen. In een constante stroom van in- en output staat in dit model het subject centraal dat betekenis toekent, beleeft en ondergaat. Hier was dan toch ook de aanvulling en weerlegging op het door Derrida geponeerde einde van de logologie en inflatie van het teken, omdat die immers het subject 'vergeten' heeft. Na mijn aanvankelijke euforie rondom Holland merkte ik gaandeweg onvrede: want hoe kon je nog in deze visie een tekst onderscheiden? De tekst was zogezegd geheel in het subject verstopt en in zijn drang tot een universeel model te komen werd er toch vanuit het oogpunt van de literatuurwetenschap m.i. een denkfout gemaakt. Tijdens het lezen is er toch sprake van een lezer en een tekst, die vervolgens een interactieve relatie met elkaar aangaan. Subject en object moet men toch blijven onderscheiden, vind ik, ook al ontstaat er tijdens het lezen een bepaalde menging, waarvan het karakter meer chaotisch is dan ordelijk Het subject komt tijdens dit leesproces in de zogenoemde virtuele wereld van het boek. Wat gebeurt er dan en wat beleeft hij? Emoties: hoe zijn die te verklaren en zijn dat echte emoties? Wat mij speciaal interesseerde was of er een dissociatie met de zogenaamde normale werkelijkheid optrad als men zeer verdiept was in de wereld van het boek. Hoe veilig is het trouwens in die virtuele wereld van het boek met betrekking tot emoties en mogelijk kwalijke invloeden? Kan men in trance raken tijdens het lezen en wat is de fenomenologie daarvan? De vragen stapelden zich op. Mijn houvast was echter steeds de subjectieve beleving van de lezer en zijn attitude tegenover de tekst. De door Oatley genoemde Jaynes, die een interessant boek schreef over de 'bicameral mind' was voor mij niet alleen een fantastische leeservaring, maar reikte mij tevens het idee aan van de werking van de linker- en rechterkant van het menselijke brein als parallel lopend met de gewone wereld versus de narratieve wereld. Misschien was dit het essentiële scharnier met betrekking tot het ervaren van spanning, emotie en trance tijdens het lezen. Het model van Holland dat de psychologie van de lezer verklaart en het model van Brooks dat van het lezen een dynamische, erotische activiteit maakt, vullen elkaar aan, maar blijven echter wel steken in het Freudiaanse model van lust en onlust. Daarom bedacht ik dat er mogelijk toch een ander soort lezer was, die minder vanuit het spanningsmodel las en meer de tekst vanuit distantie waarnam. Het door Schachtel bedachte model van twee modi van waarneming transponeerde ik naar twee typen lezers: er is een door spanning gedomineerde lezer, dat is de autocentrische lezer, en er is een lezer die minder vanuit de spanning en meer vanuit de distantie leest, dat is de allocentrische lezer. Aardig was dat in het empirisch onderzoek, dat ik heb gehouden onder twintig lezers (een circa vijfentwintig minuten durend telefonisch vraaggesprek), er bevestiging werd gevonden voor deze globale typeringen. De werking van de twee oppositionele werelden in het leesproces manifesteert zich duidelijk, niet alleen in de theorie, maar ook in de praktijk en blijkt een verhelderende constructie te zijn, die in staat is veel te verklaren rondom de psychologie en magie van de narratieve beleving, wat het kernpunt van deze scriptie is. Cor Wagenaar